De buitenplaats Hodenpijl

De boerderij en buitenplaats Hodenpijl.

Deze boerderij of buitenplaats heeft in onze familie een belangrijke rol gespeeld. Mijn Opa van mijn vaders kant (Theodorus Leonardus Antonius Maria Ammerlaan) is hier geboren en zijn vader (Theodorus Franciscus Ammerlaan) heeft hier lang gewoond, dit is mijn overgrootvader. Mijn bed overgrootvader Dirk Jacobz Ammerlaan (1813-1880) was eigenaar. Zie hieronder de tekst die dit verder uitlegt.

Door: Jaques Moerman
Uit: DE PAREL
Deel -1-
Directe kopie vanuit link: http://www.lwkoppenol.nl/schipluiden.htm

De buitenplaats Hodenpijl met bijgebouwen, gezien vanuit de Kerkpolder.

 
De buitenplaats Hodenpijl met bijgebouwen, gezien vanuit de Kerkpolder.

Halverwege de dorpen Schipluiden en Den Hoorn staat in de Kerkpolder een opvallend gebouw. Het bevindt zich tegenover de gerestaureerde kerk van Hodenpijl. Lange tijd werd het wit bepleisterde dubbele pand in de volksmond aangeduid met de naam ‘De Plaats’. Het is een bijzondere locatie met een rijke geschiedenis, die teruggaat naar de zestiende eeuw.  

Vroegste eigenaren
De oudste vermelding van een woning op deze plaats dateert uit 1561, namelijk in het register van de Tiende Penning van Hodenpijl, een onroerend goed belasting. Claes Ariaenz., bijgenaamd ‘de vader’, pachtte hier toen 23 morgen en 3 hond land (zo’n 20 ha), waaronder 61/Z morgen akkerland, met ‘huys, barch ende geboemten’. Het land strekte zich uit van de Tanthofkade tot de Gaag. Er waren drie eigenaren van dit bezit, namelijk de erfgenamen van Ariaen Vrancken, Mr. Arent Sasbout en Anna Joosten (Sasbout). Het geslacht Sasbout bekleedde in Delft in de zestiende eeuw belangrijke bestuursfuncties, waaronder het burgemeesterschap. In 1634 kocht Mr. Maerten Paets, echtgenoot van Sophia van Wouw, dit bezit. Hij deed dit samen met zijn schoonmoeder Machtelt van Leijningen, weduwe van Hillebrandt Jacobsz. van Wouw. De verkopers waren Cornelis Claesz. van Overgaeu en Willem Rochusz. Maerten Paets was advocaat van het Hof van Holland en woonde in Den Haag. Hij kwam uit een belangrijk Leids regentengeslacht. Zijn schoonvader Hillebrandt Jacobsz. van Wouw stamde uit het rijke Haagse geslacht Van Wouw. Diens vader Jacob Comelisz. van Wouw was enige tijd burgemeester van de stad. Hillebrant Jacobsz. was zelf drukker van de Staten van Holland en de Staten-Generaal. Zijn zoon Hillebrandt volgde hem in 1622 in deze functie op. Samen met zijn moeder hield deze zich later vooral bezig met het beheer van de onroerende goederen buiten de stad. De familie Van Wouw bezat meerdere buitenhuizen/boerderijen in het Westland, waaronder ‘Vrederust’ in de Uithofspolder bij Den Haag. De oorspronkelijke boerderij Hodenpijl werd uitgebouwd tot buitenhuis voor de weduwe Van Wouw (Mach- telt van Leijningen) en haar dochter Sophia van Wouw.

Kaart van Joan van Beest
Joan van Beest heeft op verzoek van de kopers in 1634 een kaart gemaakt met het land en de bebouwing van Hodenpijl in de Kerk- polder. In totaal heeft hij 23 morgen en 84 roeden land opgemeten. Hieronder bevinden zich een partij houtland tussen het erf en de Gaag, een strook rietland langs de Gaag en drie kavels akkerland, zo’n 41/2 morgen groot. Het akkerland lag op de kleibaan ten oosten en zuidoosten van de boerderij. Deze hoog gelegen strook grond is nog altijd in het landschap herkenbaar. Het erf zelf was ruim een halve morgen groot. Er stonden veel bomen en er waren vier gebouwen en twee hooibergen, die gegroepeerd lijken te zijn rond een plein. Een hek aan de zuidkant gaf toegang tot het erf. De uitstraling van de bebouwing is royaler dan die van het gemiddelde boerenerf in die tijd. Gewoonlijk wordt er een boerenwoning afgebeeld met een of meer hooibergen en een bijgebouw. Hier is sprake van tenminste vier gebouwen. Er waren in 1634 twee eigenaren. Mogelijk betreffen het twee boerderijen en twee bijgebouwen. Het is onbekend hoe de verkopers Cornelis van Overgaeu en WiUem Rochusz. aan de grond en deze panden zijn gekomen. De kopers wilden (naast geldbelegging) zelf gebruik gaan maken van deze woonplaats. De ligging van het buiten aan het water en nabij een rijweg, niet ver van Den Haag, was aantrekkelijk. Niet geheel onbelangrijk was, dat de naam Hodenpijl naar een adellijke familie verwees. Het geslacht Hodenpijl heeft in de Late Middeleeuwen een kasteel gehad op enkele honderden meters afstand van de buitenplaats. Vanaf de eerste helft van de zeventiende eeuw zien we veel rijke families in de zomermaanden op het platteland recreëren. Aanvankelijk gebeurde dat op de boerderijen zelf, maar al snel verschenen in de boerenwoningen heerschapkamers. Boerderijen konden zo uitgroeien tot buitenplaatsen. Veelal bleef een boerderij op het erf gehandhaafd, omdat hierdoor de band met het boerenleven werd versterkt. Daar- naast had de boerderij de functie van voedselvoorziening. Het is heel bijzonder dat het boerderijgedeelte op het erf van Hodenpijl tot enkele jaren geleden in bedrijf is geweest.

Pachter Jacob Abrahamsz. Luchtigheijt
Van Sophia van Wouw zijn enkele huurcontracten bekend met haar pachters op de boerderij Hodenpijl. Uit het contract van 5 februari 1678 blijkt dat Jacob Abrahamsz. Luchtigheijt het volgende van haar pachtte: ‘seeckere wooninge, huy- singe, stallinge, schuyr ende bergen met twee ende dertich mergens soo wey- als hoylandt’. Het bezit was dus met bijna negen morgen gegroeid. Twee morgen land mocht hij in mindering brengen, omdat ze door de verpachter gebruikt werden. Het betreft onder meer de tuin, de boomgaard en de singels. Voor elke morgen moest Jacob Abrahamsz. Luchtigheijt jaarlijks 23 gulden betalen. Bovendien moest hij elk jaar drie kinnetjes boter (1 kinnetje is ca. 40 kg) in Den Haag afleveren, de helft in mei, de andere helft in de herfst. Uit de overeenkomst blijkt dat er naast de bouwmans woning een buitenplaats op het erf stond. De pachter moest het erf en de laan altijd schoonhouden. Gedurende de maanden mei, juni, juli en augustus dienden het erf en het plein voor het huis afgesloten te worden. Er mocht geen vee rondlopen en het vuilnis moest verwijderd zijn. In die periode kon de familie Van Wouw met gasten uit de stad op het buiten vertoeven.

Jacob Abrahamsz. Luchtigheijt trouwde op 30 mei 1677 met Martge Walingsdr. Groenheijde. Zij was een zus van Trijntge Walingsdr, de moeder van de dichter Hubert Korneliszoon Poot. Jacob ondertekende het huurcontract overigens met een merk, omdat hij niet kon schrijven. Zijn vader Abraham Gerritsz. Luchtigheijt en zijn zwager Bastiaen Walingsz. Groenheijde stonden borg voor hem. Zij tekenden wel met hun naam. Jacob Abrahamsz. Luchtigheijt stierf op 19 oktober 1687, waarna er een inboedelinventaris werd op- gemaakt. Op de boerderij van Ho- denpijl waren 35 koeien – de meeste roodbont – een stier, zes kalveren en een paard. Veel koeien droegen een naam, zoals ‘de groote grimel’ (grimmeld is gevlekt), ‘de jonge piet hein’ en ‘de gaeggenaer’. Volgens de opgave was er twintig voer hooi in de opslag (een voer is zoveel als door een paard op een kar getrokken kan worden). Daarnaast lag er drie morgen haver op zolder en in de barg en drie morgen gedorst haver op zolder. Het ging dus nog steeds om een boerenbedrijf, waar de veeteelt – en dus het boter- en kaasbedrijf – voor het grootste deel van het inkomen zorgde. In de lijst met gereedschappen worden hiervoor allerlei hulpmiddelen genoemd, zoals een kaaspers, kaasvaten, een karn, melkemmers en melkmouwen (bakken voor melk en boter). De boerderij is verdeeld in de volgende ruimtes: een stal, een schuur, een grote kamer, een woonkeuken (met bedsteden), een kelder, een meidenkamer en een achterzolder met een of meer bedden (mogelijk de knechtenzolder). In 1690 hertrouwde Martge Walingsdr. met Cornelis Uijttenbroek, die nog geruime tijd pachter is geweest.

Het buiten van de familie Van Wouw
Uit het huurcontract van 1690 blijkt, dat er een nieuwe boomgaard en een singel waren aangelegd, waardoor Hodenpijl steeds meer het karakter van een buitenplaats kreeg. In 1702 vermeldt Daniel van Lis in zijn ‘WestDelfland verheerlyckt’, dat de heer van Wouw nog dagelijks aan zijn nieuwe buitenhuis werkt. Hij schrijft letterlijk:

‘Nog praalter buiten ‘t dorp maar een stapweegs gelegen
Een aangenaam Gebouw, vercierd aan alle wegen
Met uittermaten pragt van keurlyk Timmerwerk,
Waar aan nog dagelyks den HEER VAN WOUW seer sterk,
Tot toysel werken laat, en boeting van syn lusten,
Dewyl hy
‘t Somerdaags verkiest om op te rusten,
En d’oogen werden laat in
‘t lom- menyk geboomt,
Daar in het midden ook een Vyver sagjes stroomt:

 

Fragment kaartblad 13 van Kruikius, met onder in het midden de buitenplaats Hodenpijl.

 

Kruikius toont in 1712 op het dertiende blad van zijn Atlas van Delfand een L-vormig gebouw. Van een losse boerenwoning is niets meer te zien; wellicht is de oude boerderij afgebroken of opgenomen in het nieuwe achterhuis. Uit een recente bouwhistorische verkenning is gebleken, dat zich onder het pleisterwerk van de voorgevel en de zijgevel van de opkamer hoge korfbogen bevinden, die mogelijk op een datering wijzen kort voor het midden van de zeventiende eeuw. Deze bouw kan uit de periode dateren dat Mr. Maerten Paets en Sophia van Wouw eigenaar van Hodenpijl werden. Aanvankelijk bestond hun nieuwe buiten uit een kelder met opkamer en een bescheiden voorhuis, de delen van het pand waar in de gevels sporen van korfbogen worden aangetroffen. In de negentiende eeuw is het muurwerk van de voorgevel gepleisterd en wit geschilderd. De huidige T-ramen en de voordeur dateren uit het laatste kwart van de negentiende eeuw. De grote opkamer, die ook wel ‘zaal’ wordt genoemd, kan wat het huidige houtwerk betreft nog uit de periode 1780-1790 dateren of iets later (ca. 1815-1830). De kelder oogt aanmerkelijk ouder vanwege de kruisgewelven met ribben, die in het midden worden gedragen door twee achtkantige zuiltjes met eenvoudige kapitelen. In de voorgevel lijken de kelderluiken negentiendeeeuws; in de zijgevel zouden het nog originele zeventiendeeeuwse luiken kunnen zijn. Direct achter de zijgevel van het voorhuis bevinden zich het achterhuis, de gevel van twee dwarshuizen (pakhuizen) en een stalgevel die uit de negentiende eeuw dateren.

Door: Jaques Moerman
Uit: DE PAREL
Deel -1-

Deel -2-

Komst van de familie Ammerlaan.
Tot 1763 bleef Hodenpijl in handen van de familie Van Wouw, waarna het bezit werd gekocht door meester timmerman Willem van den Bosch uit Schipluiden. Het betrof toen: ‘Een hofstede met behangen kamers, boven en beneden, ook geschilderd (of beschilderd). Een ruime oranjerie, eetkamer, een tweede keuken. Annex staande achter de huijsinge en de oranjerie, een stalling voor 10 paarden, koetshuis, tuinmanshuis, allen aaneengebouwd. Groot erf, tuinen, vijver, speelhuis met zicht op Delft. Mitsgaders een boerenwoning annex het herenhuis met boes en stalling voor 40 beesten, hooibergen en schuren en 32 morgen land, ook tuinen, boomgaarden hieronder begrepen’. De boerderij bleek in 1763 verhuurd te zijn aan Hendrik van der Stap. Twee jaar later kocht Jan van den Bosch, landbouwer uit Schipluiden. het gehele bezit. In 1813 kwam Hodenpijl in handen van zijn zoon Frank van den Bosch. Er was toen sprake van ‘Een bouwmans woning, zijnde een heerenhuizing, koe- en paardenstallen, schuur en bargen en geboomte…’

De familie Van den Bosch was redelijk welvarend en bekleedde bestuursfuncties in Schipluiden en Hodenpijl. In 1833 kocht Dirk Jacobsz. Ammerlaan op een veiling het gehele bezit. Hij bracht het huis Hodenpijl zoveel mogelijk in oude staat terug en liet de oude stallen afbreken en vervangen door twee pakhuizen, waarvan er één een ruime kelder heeft. In deze gebouwen oefende Ammerlaan de boterhandel uit, maar in 1848 liet hij daarvoor aan De Vlouw in Delft een pakhuis bouwen. Hier staat op nr. 48 nog altijd een groot pand met op de gevel de tekst: Gebr. Ammerlaan. Boterhandel. Zijn zonen hebben dit bedrijf later overgenomen. In 1861 werd Dirk Ammerlaan burgemeester van Schipluiden, Hodenpijl en St. Maartensrecht. Vóór die tijd was hij wethouder en burgemeester geweest van Hodenpijl, een gemeente die in 1855 met St. Maartensrecht bij Schip- luiden werd gevoegd. Hodenpijl telde toen 150 inwoners en was te klein om zelfstandig te blijven. De raad van de vergrote gemeente Schipluiden bleef echter vergaderen in de ruime opkamer (zaal) van de voormalige buitenplaats Hodenpijl. Tot voor kort stond in deze kamer nog de vergadertafel, die door inzetstukken kon worden verlengd.

In 1880 stierf burgemeester Ammerlaan plotseling. Wegens grote schulden moesten het huis en het land worden geveild. In de beschrijving staat: ‘Een heerehuizinge, voorplaats, erven, werf en vijver, schuur en wagenhuis, hooibergen, boomgaard en plantsoen’. De opgave ten behoeve van een grondbelasting, eveneens uit 1880, geeft een gedetailleerder beeld: ‘Het Huis genaamd ‘Hodenpijl’, bestaande uit Heerenhuizing, geschikt voor Zomer- en Winterverblijf, bevattende vijf Benedenkamers en Groote Zaal, fraaije gewulfde kelder, ruime Keuken, vier Bovenkamers, Dienstboden kamer en Zolder; voorts twee aan die huizing verheelde 9roote Pakhuizen, onder een van welke een Kelder, Zolder boven die pakhuizen, Stal voor vijf Paarden, Koetshuis, Wagenschuur, Hooizolder, Stalling voor zeven Koeijen, Hooiberg, Houtloods, Moestuin met Vruchtenmuur en gemetselde Broeikast, Tuin en Boomgaard, Watering, Lanen met opgaande Bomen en ander Plantsoen, Kade, enz:

Oude kaarten, waaronder kadasterkaarten uit de negentiende eeuw, laten zien dat de buitenplaats heel lang ontsloten is geweest via een laan aan het eind van de kavel ten zuiden van het erf. Een fraai gemetseld, vroeg achttiende-eeuws boogbruggetje verbond het erf met het zuidelijk gelegen poldergebied. Helaas is dit bruggetje in 1983 gesloopt. Een wigvormige verbreding van de Tramkade laat nog de plaats zien waar de laan uitkwam op de kade. Na 1880 is de toegang verlegd naar het herenhuis. Het gietijzeren hek, met op de hekstijlen de naam HODENPIJL, kan uit die periode dateren. De huidige gemetselde brug is in 1912 gebouwd, kort voor het gereedkomen van de trambaan tussen Schipluiden en Den Hoorn.

Latere eigenaren en gebruikers.
Na het overlijden van Dirk Jacobsz. Ammerlaan blijkt Hodenpijl, ondanks de schulden, toch in de familie Ammerlaan te zijn gebleven. Jacobus Ammerlaan (1838-1892), zoon van de burgemeester, zette hier het boe- renbedrijf voort. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Jacobus Ammerlaan (1873-1936). In 1936, midden in de crisisjaren, kwamen het herenhuis, de stallen, de schuur en het omringende land in het bezit van Jan Olsthoorn, een ongetrouwde boer die woonachtig was op Huis te Dorp in Schipluiden. Cornelis Ammerlaan (1904-1988), zoon van Jacobus Ammerlaan, had een aantal jaren daarvoor een tuinderij gesticht op de percelen langs de Tramkade. Opvolger was hier later zijn zoon Koos. Cornelis Ammerlaan en zijn echtgenote woonden tot hun dood in het herenhuis van Hodenpijl. Het achterhuis werd in hun tijd altijd door anderen bewoond. Amoldus Ammerlaan (1899-1975), een broer van Cornelis, en zijn zoon Jacobus gebruikten de gebouwen op het achter- terrein voor de stalling van vee. Hun boerderij lag aan de Rijksstraatweg naast de kerk, maar ze gebruikten ook land in de Kerkpolder. In 1971 werd een neef van Jan Olsthoom, Jan van Adrichem (1923-1997), eigenaar van de buitenplaats Hodenpijl en het omringende land. Hij was gehuwd met Jeanne Ammerlaan, een dochter van Amoldus. Later kreeg haar broer Jacobus het boerderijgedeelte in bezit. Tot enkele jaren voor zijn dood in 2007 stonden hier in de wintermaan- den nog koeien. In 2006 verkocht hij deze gebouwen aan Dirk Post te Schipluiden, die eerder met zijn vrouw Tilly Post-Kleijweg eigenaar van de voormalige r.k. kerk en pastorie van Hodenpijl was geworden. Op dit ogenblik wordt een plan ontwikkeld om het voormalige boerderijgedeelte van Hodenpijl in te richten als informatiecentrum voor Midden-Delfland. In het buitenplaatsgedeelte of voorhuis en de vleugel er direct achter wonen nu twee dochters van Jan van Adrichem met hun gezinnen.

Nieuwe toekomst voor het rijksmonument Hodenpijl.
Hodenpijl is een uitzonderlijk gebouw. Het is niet alleen bijzonder, omdat het een overblijfsel is van een zeventiende eeuwse buitenplaats, maar het laat ook een ongewoon boerderijgebouw zien. Het boerderijterrein vertoont eveneens nog sporen van de vroegere buitenplaats functie, zoals de brede vijver naast het hoofdgebouwen het hoog opgaande geboomte aan de noordzijde. Hier bevindt zich achter de grote openslaande deuren de ‘tuinkamer’. Het erf aan de zuidzijde, vroeger ook wel ‘voorplein’ of ‘voorplaats’ genoemd, is ruim. Helaas zijn de bomen hier verdwenen. De stal achter de voormalige pakhuizen heeft een voor de streek zeldzame gebint constructie. Aan de oostzijde van het erf staat op de plaats van een gebouw op de afbeelding uit 1634 een oude wagenschuur met jongveestalling. Tussen de kade van de Gaag en het voorplein ligt een goed onderhouden boomgaard. Op het erf staat nog een schuur die bij de tuinderij heeft gehoord. Enkele resten van windsingels en een tuinmuur uit de eerste helft van de negentiende eeuw completeren het buitenplaatsterrein. Enkele jaren geleden is niet zonder reden de voormalige buitenplaats Hodenpijl officieel rijksmonument geworden. Zo’n toewijzing betekent niet dat de gebouwen automatisch gespaard blijven. Hiervoor is permanent onderhoud nodig. Een nieuwe functie voor het boerderijgedeelte zal op deze historische plaats de restauratie betekenen van een aantal karakteristieke gebouwen. Het herstel van de oorspronkelijke zuidelijke laan en de terugkeer van de beplanting zullen de kwaliteit van het erf en de directe omgeving sterk doen toenemen.

De nieuwe ontwikkelingen verdienen steun, omdat ze een garantie betekenen voor het behoud van deze unieke woon- en ontmoetingsplaats!

Conclusie.
Als je de geschiedenis van de boerderij/buitenplaats Hodenpijl van de laatste 450 jaar bekijkt, valt je het volgende op: Het is een plaats waar stad en platteland al heel lang samenkomen.
– Lange tijd waren stedelingen eigenaar van het buiten;
– ze kwamen er om te recreëren, om de drukte van de stad te ontvluchten.
– In de negentiende eeuw werd hier boter verzameld, die daarna in de stad werd afgezet,
– ten slotte verplaatste deze handel zich geheel naar de stad en werd de buitenplaats Hodenpijl enige decennia het bestuurscentrum van de regio.
Het meest opvallende is, dat er vanaf de vroegste tijd – dus ook in de buitenplaatsperiode – altijd een boeren- bedrijf op het erf is geweest.
Bij veel buitenplaatsen werd de boerderij op den duur van het erf verdrongen. Hier is de boerderij gebleven, omdat de eigenaren uit de stad daar blijkbaar plezier aan beleefden.
De boerderij leverde ook de eerste levensbehoeften, waaronder typische streekproducten, zoals boter, kaas, vruchten uit de boomgaarden en groenten uit de tuinen.
Het hoofdgebouw van de buitenplaats heeft nog steeds een stedelijke uitstraling.
Het oorspronkelijke voorhuis bezat korfbogen, hoge vensters met onderluiken en glas in lood ramen met in het midden medaillons, een grote deurpartij en een kelder met kruisgewelven.

Andere typische kenmerken van een buitenplaats:
– Vijvers om te spelevaren en te vis- sen (noordelijke vijver aanwezig, oostelijke vijver gedeeltelijk aanwezig);
– speelhuis met zicht op Delft (niet meer aanwezig);
– hoge bomen en windsingels om beschutting te geven (gedeeltelijk aanwezig);
– groot voorplein (aanwezig, maar verwaarloosd) ;
– toegangslaan naar dit plein (niet meer aanwezig);
– tuinmuur (gedeeltelijk nog aanwezig);
– oranjerie, waar subtropische planten overwinterden (niet meer aanwezig,;
– een of meer gemetselde boogbruggetjes (niet meer aanwezig);
– boomgaarden (gedeeltelijk aanwezig);
– tuinen (gedeeltelijk aanwezig).

Een stedelijk kenmerk op het erf zijn ook de twee pakhuizen.
Het boerderijelement wordt vertegenwoordigd door het achterhuis, de stal en de wagenschuur.
– Een voorwaarde voor hergebruik van deze opstallen is, dat de uiterlijke kenmerken van deze gebouwen zoveel mogelijk in stand worden gehouden.
– Het bomenbestand moet weer op het vroegere niveau teruggebracht worden.
– Het herstel van de oude toegangslaan, met aan weerzijden bomen, is historisch gezien volledig verantwoord.
– Dit geldt ook voor het herstel van het voorplein, onder meer met enkele grote bomen.

Extra zorg verdienen de gebouwen van de buitenplaats, die in andere particuliere handen zijn. Hier is groot onderhoud nodig om de panden voor de toekomst te behouden!